20150223Ma Wintervogels met een dialect

In het winterhalfjaar komen veel trekvogels uit het hoge noorden onze kant op. Voor wie er een muzikaal oor voor wil hebben brengen deze wintergasten aangename melodietjes en voor wie het nog niet zo was opgevallen, hieronder een paar tips voor een leuke kennismaking in het veld.

20150223_Merelvrouwtje
Vrouwtjesmerel (Turdus merula)

Deze trekmerel komt vast uit het hoge noorden. Wat lichter van kleur, wat meer gespikkeld op de borst en ook wat groter als je er zo met een scheef oog eens naar kijkt. Meestal zijn ze ook helemaal niet schuw, wat ook aangeeft dat ze niet vaak mensen zien. Het is geen hard wetenschappelijk bewijs, maar toch wel heel aannemelijk.

Als je goed rond kijkt en vooral ook goed luistert, want ‘Vogels kijken, dat doe je met je oren!’, dan zie je en hoor je meer van die Noordelijke trekvogels. Een troepje met buitelende sijsjes in de elzenbomen is natuurlijk wel erg voor de hand liggend.

Maar,… luister nou eens goed naar een troepje groenlingen dat in de berkentoppen zit uit te rusten en tegen elkaar zit te brabbelen. Dan hoor je gelijk dat het niet ‘onze’ groenlingen zijn en dat is ook zo voor de koolmezen, normaal hoor je luid ‘Ziet-die-Twee, Ziet-die-Twee’, maar in deze wintertijd van het jaar hoor je van die melodietjes die je echt niet thuis kunt brengen. Dan zoek je in de bomen en dan blijkt het toch een koolmees, maar kennelijk een die beter in het Pools of Zweeds zingt.

Dan heb je nog van die Noordelijke vogeltjes die helemaal niet opvallen, maar als je even zoekt en je gedraagt je een beetje rustig dan kun je er op een meter bij komen, want ze zijn helemaal niet schuw en dan hebben we het over de goudhaantjes en de staartmeesjes. Ze buitelen om de takken op zoek naar insecteneitjes.

De staartmeesjes blijven hoogstens maar een of twee minuten op dezelfde plaats en na vijf minuten zijn ze weer doorgetrokken. De goudhaantjes is een ander verhaal, want daar kun je soms wel een kwartier tussen staan, voor ze een boom helemaal hebben nageplozen en ze komen helemaal tot de onderste takken tot op nog geen halve meter van je gezicht als je rustig blijft staan er een beetje tegen praat en fluit.

Als je geluk hebt dan zie je een boomkruipertje met een helemaal witte buik, dat is de taigaboomkruiper uit het hele hoge Noorden. Ook van de staartmees is er zo’n witte variant.

En… iedere keer weer hoor je weer gelijk aan het geluid dat het vogels zijn met een ander dialect dan onze standvogels en zomervogels van dezelfde soorten.